Ik durf het bijna niet te zeggen, maar heel heimelijk vind ik het soms wel best als er weer een winter voorbij gaat zonder natuurijs. Wàt?! Ik hoor de verontwaardigde reacties al. Natuurijs is toch het mooiste wat er is? Daar wachten we toch al jaren op?
Helemaal mee eens. Alleen zijn er steeds meer dingen waar ik tegenop zie. Waar is goed ijs, waar moet ik heen, en hoe kom ik daar? Hoe uitgebreid moet ik mezelf inpakken? Helm, heupbeschermers, kniebeschermers, elleboogbeschermers, polsbeschermers. Is het dan nog leuk, als ik zo als een soort Michelinmannetje rondrij? Als ik een plas moet doen, ben ik een half uur bezig om alles uit en aan te trekken. Ik moet voorzichtig rijden, goed uitkijken, geen risico nemen. Maar, ook al rij ik nog zo voorzichtig, vroeg of laat val ik toch. En wat zal ik dan weer breken? Kortom – het is het dilemma waar ik tegenop zie. Als het vriest, en er is ijs, dan kan het. En als het kan, dan moet het. Dan kan ik niet met goed fatsoen thuis blijven.
Het voelt als een soort afscheid. Afscheid van de dagen dat ik zo, achter m’n bureau vandaan, een tochtje reed van 120 kilometer. Dat ik lekker kon raggen, dat ik iedereen inhaalde die me voorbij reed. Dat je allerlei bekenden tegenkwam. Dat je op een vroege ochtend, op een stil stuk, ergens in de verte een kerkklok hoorde slaan. Dat je ergens een bekertje hete chocola dronk en dan weer uren verder reed. En dat je aan het eind van de dag moe maar voldaan thuis kwam. Weer een ijsdag gehad om in te lijsten en om nooit te vergeten.
Ergens in de afgelopen jaren is die gouden gloed veranderd in iets waar ik tegenop zie. En een klein stemmetje zegt dat ik het misschien ook niet meer moet proberen. Vandaar mijn opluchting, als een slappe winter mij van dat dilemma verlost. Want zelf heb ik die knoop nog niet helemaal doorgehakt. Misschien ben ik niet de enige, en herkennen de oudere schaatsers iets in deze bekentenis.