Op de eerste zomerse dag van het jaar (temperatuur boven de 25 graden) begon heel toepasselijk de zomertraining. Ik verheugde me op het weerzien met de oude bekenden, en op het horen van hun verhalen. Bijna iedereen had wel iets te vertellen over conditie, lichamelijke gesteldheid en/of blessures. Jaap had op hoogte gelopen in Nicaragua, wat hem flink was tegengevallen, Henk Schipper had zijn linkerduim ontwricht, en Udo was in zijn boot in een gat gevallen. Hij vreesde niet alles te kunnen meedoen, wat in de praktijk best meeviel.
Onze groep bestond, met Udo meegerekend, uit negen man. We begonnen met de bekende schaatspassen over het ruiterpad, daarna de kikkersprongen bij het bankje, en daarna de oefeningen op het gras van de grote speelweide. Daar bleek, tenminste bij mij, hoe stijf de gewrichten waren. Tien keer omhoog springen en daarna een sprintje, kniebuigingen met iemand op de rug, en het allerzwaarste: Jackknife. Vanuit rugligging benen en armen tegelijk omhoog, als een knipmes – vandaar die naam. Ik zeg ‘allerzwaarste’, maar dat moest eigenlijk nog komen: sprintjes langs het zandpad omhoog – dat vond ik echt killing.
Maar toch, hoe zwaar ook – na afloop ben je blij en tevreden dat je ’t weer hebt volbracht. We stonden op het bruggetje wat na te rekken en strekken. Een eind verder was een groepje bezig te oefenen met elastieken. Het tegenlicht van de ondergaande zon maakte een soort stralenkransen rondom hun hoofd – een prachtig gezicht. Op zo’n moment is het Bos op z’n mooist, en ben ik volmaakt gelukkig dat ik er bij mag zijn.
Dus Udo, bedankt – we zijn weer begonnen.
(En het zou leuk zijn als er ook eens een paar dames meededen.)