Hoewel ik nog heel jong was in de glorietijd van Hjalmar Andersen, was hij ook toen al voor mij een groot idool. Europees en wereldkampioen in ’50, ’51 en ’52, drie keer goud op de Spelen van ’52 in Oslo, wereldrecords die heel lang bleven staan – in mijn ogen was hij de onoverwinnelijke Noorse kampioen.
Toen dan ook vorige week bekend werd dat hij op 90-jarige leeftijd was overleden, ben ik op zoek gegaan in mijn plakboek. Dat plakboek begint in de winter van 1954, ik was toen 8. De gouden jaren van ‘Hjallis’, zoals hij in de volksmond werd genoemd, waren toen al voorbij. Toch vond ik een paar knipsels die in zekere zin representatief zijn voor die tijd. Eind vijftiger jaren is er een artikel met als kop ‘Ik kon niet leven van bekers, lepels en soepkommen‘, met als ondertitel: Organisatoren gaven wat ik wilde hebben. Andersen had in een interview onthuld, dat hij destijds giften had aangenomen voor deelname aan wedstrijden. ‘Ik had rijk kunnen worden door de sport,’ verklaarde Andersen. ‘Dat ik het niet werd, kwam gedeeltelijk doordat ik me officieel hield aan de regels, en gedeeltelijk door het heerlijke gevoel aan de top te staan, en de grote vreugde die de sport me heeft gegeven.’
Maar hij had een gezin, en dat zilverwerk kon hij niet eten. Er moest dus geld bij, anders was het niet vol te houden. ‘Hamar wilde me iets aanbieden na mijn wereldrecord op de 10.000 meter. Ze vroegen me wat ik wilde hebben. Ik zei: “Mijn vrouw heeft een stofzuiger nodig.” En die heb ik ook gekregen.’
Zo ging het dus in die tijd, en niet alleen in Noorwegen. Een ander artikel heeft als kop: Zweedse schaatsbond gaat zijn hardrijders betalen. De Zweedse voorzitter van de ISU, Sven Laftman, wil zijn rijders gedurende de vier wintermaanden f750,- per maand uitkeren. Hij vindt het niet rechtvaardig dat het publiek enerzijds topprestaties verlangt van de rijders, maar dat zij en hun gezinnen daarvan anderzijds als enigen de lasten dragen.
Er is veel protest, vooral uit Noorwegen, dat bang is voor oneigenlijke concurrentie. De oudere garde verzet zich, de jongere bestuurders voelen en begrijpen de noodzaak van financiële ondersteuning, mede om het ‘staats-amateurisme’ uit het Oostblok het hoofd te kunnen bieden.
Een derde artikel houdt indirect verband met het wereldkampioenschap van Henk van der Grift in 1961. Het rommelt in de Noorse schaatswereld, vanwege het geringe succes van de rijders bij Europese en wereldkampioenschappen. Noorse schaatssport is doelwit van felle kritiek, kopt de krant, met als ondertitel Conservatisme viert hoogtij. Te veel leiders hebben het voor het zeggen, iedereen bemoeit zich met iedereen, de rijders weten niet waar ze aan toe zijn. En wie moet verlossing brengen? Hjalmar Andersen. Hij moet als coach met een grote volmacht het Noorse schaatsen weer terug naar de top brengen.
Ook toen al gold het probleem, dat het schaatsen in Noorwegen, vergeleken met skiën, een ondergeschikte positie innam. Er was geen brede basis, laat staan een absolute top. Men was bang dat het publiek in de toekomst niet meer bereid zou zijn hoge entreeprijzen te betalen, waardoor er ook een einde zou komen aan het onder de tafel betalen van de cracks. En daarmee zijn we weer terug bij het zilveren bestek en de stofzuiger van Hjalmar Andersen.
Ten slotte nog een meer persoonlijke herinnering aan Hjallis. Ooit maakten Ingrid en ik een cruise langs de Noorse kust, de zogenaamde Hurtigruten, voor mij nog steeds de mooiste zeereis die ik ken. Op een zondagochtend legden we aan in Trondheim, waarvan ik wist dat het de geboorte- of woonplaats was van Hjalmar Andersen. Ik ging van boord en liep op goed geluk de stad in, niet zozeer op zoek naar de schaatser zelf, als wel naar iets dat aan hem zou doen herinneren. Ik liep door de nog stille straten, zag links en rechts mooie houten huizen, een oude brug, een prachtige kerk. En toen, ik geloof dat het de Kongsgate was, de Koningsstraat, zag ik in de verte een standbeeld van een hardrijder. Het was een levensgroot bronzen standbeeld van Hjallis op volle snelheid: diepe zit, één hand los, de flappen van zijn karakteristieke Noorse muts wapperend in de wind.
Ik heb die uitgestoken rechterhand gepakt en hem als het ware de hand gedrukt.
Dichter bij de Noorse legende kon ik niet komen.