Hoe nuttig en belangrijk de jaarvergadering ook was – we kwamen natuurlijk vooral om nu eindelijk eens aan Annette te vragen wat we altijd al hadden willen weten. Er kwamen veel uiteenlopende vragen, waarop ze uitgebreid is ingegaan.
Ik geef ze hier in willekeurige volgorde.
Wanneer kreeg je voor het eerst het besef dat je ver kon komen, misschien de top kon halen?
Ik schaatste aanvankelijk vooral voor de fun. Het jaar dat ik van de junioren B naar de junioren A ging herinner ik me als een goed jaar. Toen kreeg ik de smaak te pakken. Maar ik werd niet meteen uitgenodigd voor Jong Oranje. Een aantal mensen dacht dat ik niet veel meer kon dan 100 meter sprinten. Ik wilde toen wel een stap vooruit maken – ik wilde niet in de baanselectie blijven hangen. Uiteindelijk kwam ik toch in JO, samen met Ireen, Sven, Tessa en Arjen v.d.Kieft. Dat was een hele overgang: van drie keer per week ging ik toen naar iedere dag trainen. Discipline en verantwoordelijkheden begonnen te tellen: je moest zorgen dat je spullen altijd in orde waren, de trainingsschema’s waren heilig. Aan de andere kant wist ik eigenlijk nog niks over m’n eigen lichaam – dat moest ik allemaal ontdekken.
In het algemeen kan je zeggen dat het geleidelijk is gegaan: vanuit plezier werd het steeds serieuzer. Ik denk dat het tegenwoordig voor jonge schaatsers best zwaar is. Ze moeten verplicht in Heerenveen gaan wonen, in een gastgezin. Ze moeten dagelijks trainen, wedstrijden rijden, maar intussen moeten ze ook nog naar school. Vanuit een veilige omgeving worden ze ineens in het diepe gegooid. Dat is op die leeftijd een zware overgang.
Heb jij zelf ooit communicatietraining gehad?
Nee, ik heb het in de praktijk geleerd, soms door schade en schande. Een keer kwam ik bijvoorbeeld naar een persconferentie met een lolly in m’n mond. Dat zag ik later terug, en ik besefte: zo moet het niet. In het algemeen leer je door interviews terug te zien.
Na een wedstrijd ben je verplicht om de pers te woord te staan. Ik zorg er dan voor, dat ik een verhaal heb, dat ik al min of meer weet wat ik kwijt wil. En als ik ergens niet op in wil gaan, dan zeg ik ‘geen commentaar’. Of ik probeer het gesprek te sturen door op een ander onderwerp over te gaan. Maar het blijft opletten geblazen. Als je argeloos iets vertelt aan een journalist, off the record, dan loop je de kans dat je dat de volgende dag in de krant terugziet. Daarom vraag ik nu inzage vooraf. Het is een kwestie van leren, deels ook van je eigen fouten.
Tussendoor, heel kort, komt het gesprek op doping, en dan vooral de controle daarop.
Er blijken strenge regels te zijn, waarbij de sporter iedere dag moet aangeven waar hij of zij te bereiken is, met daarbij een zgn. one hour time lock, een uur waarop de sporter beschikbaar is voor controle. Als iemand meer dan twee keer verzuimt (de zgn. missed test), dan volgen er strafmaatregelen.
Hoe belangrijk is krachttraining voor jou / voor jullie als sprinters?
In principe doen we hetzelfde als allrounders: twee keer per week doen we 1 à 1 ½ uur squats, en het zgn. voorslaan (met gewichten). Verder werken we aan core stability en doen we allerlei sprongvormen. In de zomer meer dan in de winter – het is een opbouw van jaren. Belangrijk is de dosering – b.v. 3 à 4 series, alles in diepe hoeken. Daarbij gaat het erom de beste piek te vinden, zoeken naar die ene maximale belasting. Want uiteindelijk is dat het ook waar het in de wedstrijd om draait.
Heel leerzaam was in dat opzicht de periode waarin ik geblesseerd was en geen krachttraining kon doen. Ik moest toen creatief zijn, leren anders naar dingen te kijken. Ik heb toen b.v. twee keer per dag gefietst, en veel op de schaatsplank gewerkt. Daardoor kon ik uiteindelijk makkelijk vier minuten diep zitten, en had ik nog steeds een goeie opening op de 100 meter.
Is er in jullie team psychologische begeleiding? En hoe belangrijk vind je dat zelf?
Je wordt tegenwoordig in vrijwel alles begeleid, maar het nadeel, het gevaar daarvan vind ik, dat je daardoor te afhankelijk wordt van anderen. Je moet het uiteindelijk toch zelf doen, je moet zelf nadenken over wat het beste is voor jou. Iedereen heeft zijn eigen manier van concentratie en voorbereiding, zijn eigen ritueel.
Iemand vroeg in dat verband: Welke functie heeft muziek daarbij?
Annette: Enerzijds vind ik muziek lekker bij m’n voorbereiding, anderzijds is het een manier om te voorkomen dat mensen me aanspreken. Want ze begrijpen soms niet dat je rust nodig hebt, willen b.v. vlak voor een race met je op de foto.
Terug naar die voorbereiding. Daarbij probeer ik een goeie (perfecte) race als uitgangspunt te nemen, en ga ik op zoek naar het gevoel dat daar bij hoort. Benen zus, armen zo, het aansnijden en de timing van de bochten – elke fase probeer ik me zo goed mogelijk in te prenten met het bijbehorende gevoel. Daarbij is het belangrijk dat je niet met de ander, met je tegenstander bezig bent. En vooral ook, dat je niet te veel doet, niet te veel gaat nadenken. Want uiteindelijk moet je je de vraag stellen: vergaat de wereld als ik een keer minder goed rijd? Het antwoord is nee.
Vertel eens iets over je voeding.
’s Ochtends eet ik eigengemaakte muesli, met volle yoghurt. Daarbij b.v. ongezouten cashewnoten – in het algemeen onbewerkte producten uit de natuurwinkel.
’s Middags bijvoorbeeld pasta. Kaas. Vlees vanwege de eiwitten. Soms vis. En natuurlijk veel groente.
Daarna kwam het gesprek op trainingsintensiteit, dosering en herstel.
Annette: Na zes weken opbouw hebben we een zgn. herstelweek. Want vaak neem je te weinig rust, rust is net zo belangrijk als de training zelf. Tijdens de training geef je als het ware een prikkel, een signaal aan het lichaam, dat daarop reageert door zich nòg beter voor te bereiden op een volgende inspanning. Dat ‘nog beter’ is dan de piek. En daarbij is rust vlak voor een wedstrijd essentieel.
Heel vaak zijn sporters overtraind. Je moet leren waar je grenzen liggen, dat is opnieuw een kwestie van gevoel. Eerlijk zijn t.o.v. je coach, leren van eerdere ervaringen. In dat opzicht is een (trainings)dagboek heel handig. Daarin kunnen mijn trainer en ik over een periode van jaren alles terugkijken: trainingsintensiteit, lactaat-testen, wedstrijdresultaten. Vaak kan je dan achteraf het verband zien tussen b.v. overtraindheid en slechte resultaten. Of, omgekeerd, tussen een prestatie-piek en wat daaraan vooraf ging.
Om gegevens te verzamelen en zichzelf a.h.w. te monitoren slaapt Annette soms met een ‘kastje’, dat met twee elektroden in verbinding staat met haar lichaam. Dat kastje meet b.v. de fluctuaties, de pieken en dalen in haar hartslag.
Hoe ziet je fysieke werkweek eruit?
Gemiddeld train ik 25 uur per week. Ik krijg mijn schema’s toegestuurd, daarin staat wanneer ik wat moet doen: fietsen, krachttraining, rust – hoe lang, hoe intensief, op welke dagen. Dat programma werk ik af, en voor de rest ben ik vrij.
Laatste vraag: hoe is het om ‘bekend’ te zijn?
Het fijne ervan is, dat er veel leuke dingen op je pad komen. Mensen, vaak wildvreemden, uiten hun bewondering, zeggen dat ze van je prestaties hebben genoten. Zo kwam er b.v. laatst een Surinaamse man uit de Bijlmer naar me toe, die zei dat hij tijdens m’n Olympische rit had zitten janken. Dat zijn hartverwarmende dingen.
Het nadeel is, dat mensen soms heel vrij tegenover je worden. Ze willen van alles aan je kwijt, ze verwachten heel veel van je. En dan begrijpen ze vaak niet, dat je daar niet altijd zin of tijd voor hebt.
Dat was het zo ongeveer – de ene vraag riep de andere op, het vragen stellen veranderde soms in een geanimeerde duscussie, en moeiteloos praatte Annette meer dan een uur vol.
Daarvoor, namens ons allemaal, hartelijk dank.