Speciale gast op de jaarvergadering was marathonrijder Jouke Hoogeveen, aan wie we alles konden vragen wat we over het marathonschaatsen wilden weten (ik laat de vragen hierna zo veel mogelijk weg). Hij begon met zichzelf te introduceren.
‘Ik ben 33 jaar, geboren in Friesland. Op m’n 17e ben ik naar Amsterdam verhuisd, waar ik een studie pedagogiek heb gedaan. Mijn vriendin woonde vlak bij de Jaap Edenbaan, en zo kwam ik met schaatsen in aanraking. Ik heb nog getraind bij Wim de Joode, maar ik hield toch vooral van het ruige werk op de publieksuren, de onderlinge competitie tussen de snelle jongens: net zo lang doorgaan tot je als laatste overblijft.’
‘Zo kwam ik in het marathoncircuit terecht, eerst als C-, daarna als B-rijder, en nu zit ik al 5 jaar bij de A-rijders. Die keus voor de marathon heb ik vrijwel meteen gemaakt. Ik ben niet zwaar gebouwd, heb dus niet de spieren van een sprinter. Daarnaast vind ik de sfeer in de marathonwereld prettiger dan die van het langebaanschaatsen. Wij hebben in de kleedkamer en voor de start een vrij ontspannen sfeer – in de langebaanwereld is de druk groter, daar is het veel meer ieder voor zich. Natuurlijk kan een marathonrijder ook een goede tien kilometer rijden, kijk naar de jongens van BAM. Daar moet je dan wel een perfecte techniek voor hebben, en die heeft niet iedereen. Bij ons is het meer een kwestie van volhouden, op de tanden bijten, afzien en tactiek.’
‘Als schaatser ben ik geen fulltime prof. Ik heb een baan van 20 à 30 uur per week als begeleider van autistische kinderen – het trainen en schaatsen moet ik er dus bij doen. Ik krijg mijn schema’s van mijn trainster in Friesland, ik train dus veel alleen: fietsen, lopen, skeeleren. Vooral dat skeeleren vind ik fijn om te doen – het is een leuke wereld, die steeds internationaler wordt. Maar in dat skeeleren word ik niet begeleid, en mijn marathonploeg beslist mee over eventuele wedstrijden, of het in het schema past. Los daarvan zijn skeelerwedstrijden wel belangrijk, want ze zijn goed voor de motivatie in de zomerperiode.’
‘Afwisseling in de training is erg belangrijk. Zo bestaat mijn trainingsweek momenteel bijvoorbeeld uit één dag hardlopen met schaatssprongen, één dag rust, één dag duurtraining op het ijs (zomerijs in Thialf) en één dag staand peddelen op de surfplank, dat laatste is goed voor de core stability*. Daarnaast veel trainingen op de fiets. In de winter is het schema anders, bijvoorbeeld één keer per week rijden in Thialf, twee keer op de Jaap Eden-baan, en één keer per week een wedstrijd. De duurtraining gaat met een hartslagmeter in bepaade hartslagzones. Het is belangrijk om de verschillende trainingszones afwisselend te trainen. Dit betekent dat er veel variatie moet zijn in de intensiteit van de trainingen. Dus niet alleen kort en intensief, maar ook lang en rustig. De vorm, het piekmoment, moet er zijn in een periode van natuurijs.’
‘Ik heb twee keer mijn sleutelbeen gebroken, maar toch ben ik niet bang om te vallen. Op natuurijs heb ik kniebeschermers en bescherming voor de heupen, en verder is het zaak om heel goed op te letten: blijven kijken naar scheuren, nooit de aandacht verslappen, dat is heel belangrijk. Van een stijve of pijnlijke rug heb ik gelukkig nooit last, ik denk dat dat vaak een kwestie is van een verkeerde houding.’
‘Bij een natuurijswedstrijd van
‘De ronding in mijn schaatsen wordt één keer per maand gecontroleerd. Zowel voor kunstijs als voor natuurijs heb ik dezelfde ronding: 21. Men zegt soms dat je voor natuurijs een vlakkere ronding nodig hebt, voor meer grip. Maar een vlakke(re) ronding geeft ook meer druk, dus kans op snellere verzuring. Slijpen doe ik zelf, vrijwel na iedere training. Benden** doet iemand anders voor mij. Mijn natuurijsschaatsen zijn allebei iets naar binnen gebogen, zodat het terugsturen makkelijker gaat.’
‘Bij extreme kou is het belangrijk om het gezicht, de voeten, en eventueel ook andere lichaamsdelen goed in te smeren met vaseline. Verder draag je dan natuurlijk thermokleding, maar wat mij betreft niet te veel. Want bij winddichte kleding ga je zweten, de onderste lagen worden vochtig, en die kunnen weer gaan bevriezen, of in ieder geval sterk afkoelen. Naast hoesjes om de schaatsen kan je er bijvoorbeeld ook van dat bubbeltjesplastic omheen doen, vastgemaakt met tape. Verder ga ik niet met blote voeten in m’n schaatsen.’
‘Dit is nu m’n vijfde jaar bij de A-rijders. Er zit nog steeds een stijgende lijn in mijn prestaties, dus ik hoop in ieder geval nog zo’n vijf jaar door te kunnen gaan. Daarbij is het voor mij wel een voorwaarde dat ik iets met het schaatsen verdien, dat wil zeggen dat ik mijn sport professioneel beoefen. Wanneer dat niet meer mogelijk is, lijkt het me geweldig om met een stel vrienden uit het peloton een klein stapje terug te doen en te gaan rijden in de beloftencompetitie – de B’s.’
* rompstabiliteit
** krommen