Achter iedere sportieve zoon of dochter staan een paar ouders. Zo hoorde ik Kaja (moeder van Anna, Jip en Lisa van den Bos) op de training vaak vertellen dat ze voor een wedstrijd of kampioenschap weer hier of daar was geweest, als begeleiding van een van haar dochters. Vaak was ze hele weekenden weg. Hoe gaat zoiets in een gezin, vroeg ik me af. En hoe belangrijk zijn die ouders? Reden om haar eens te interviewen.
Kaja, jij hebt drie sportieve dochters. Anna is 16, zit bij de B-junioren en is een van de besten van Nederland. Jip is 20 en zit in een wielerploeg. En Lisa, de oudste, studeert nu in Utrecht, maar was vroeger een goeie schaatster.
Mijn vraag is: is het toeval dat ze alle drie zijn gaan sporten? Hoe is het allemaal begonnen?
Of het toeval is weet ik eigenlijk niet. In het begin zijn ze klein. Ze zijn klaar met hun zwemdiploma, en dan denk je: ze moeten toch iets aan sport doen. Wij wilden graag dat ze gingen schaatsen, omdat we dan als het vriest tochtjes konden gaan maken. Peter, mijn man, heeft drie keer de Elfstedentocht gereden en is een echte natuurijsschaatser. We wonen ook aan het water. We dachten: als ze kunnen zwemmen, moeten ze ook kunnen schaatsen.
Wilden ze dat ook meteen?
Ja hoor, dat vonden ze leuk.
Zeiden ze niet: we willen eigenlijk liever volleyballen, of atletiek, of iets anders?
De oudste twee zaten op voetbal, en op tennis. Maar uiteindelijk werd het toch schaatsen.
Bleek ook meteen dat ze er goed in waren?
Dat niet. Maar Lisa kon bijvoorbeeld heel mooi schaatsen. Dan zeiden mensen: wat rijdt ze keurig. Nadat ze twee jaar op jeugdschaatsen had gezeten zeiden mensen: zou ze niet ook op wedstrijdschaatsen willen? Als kind voel je je dan vereerd, en als ouder denk je: goh, wat leuk. Zo is Lisa, samen met een vriendinnetje, op haar elfde bij Ans Gerritsen terechtgekomen.
Heeft dat invloed gehad op de andere twee kinderen?
Ja. Want de tweede, Jip, die dacht toen: dat lijkt me ook wel leuk. Die kwam een jaar daarna. Anna, de jongste, speelde wat langs de baan en verveelde zich een beetje. Toen dachten we: laat zij ook maar op jeugdschaatsen gaan, dan heeft ze ook wat te doen.
Dus zij hoefde niet zo nodig, in het begin.
Nee, niet echt.
Toch heeft juist Anna een enorme sprong gemaakt. Of ervaar je dat zelf niet zo?
Er zijn wel heel veel jaren overheen gegaan. Ze heeft eerst vier jaar op jeugdschaatsen gezeten. Maar ze had hetzelfde als Lisa: ze schaatste heel netjes.
Heeft Lisa veel wedstrijden gereden?
Die heeft twee jaar in de C-selectie gezeten, en een jaar in de baanselectie. Maar op een gegeven moment vond ze het niet meer leuk. Het schaatsen wel, maar de wedstrijden niet.
Dat wilden de andere twee wèl?
Jip is gaan fietsen vanwege chronische pijn in haar rug. Dat nam het plezier in het schaatsen weg. Maar wat ze lastig vond was dat ze daarmee ook het sociale gebeuren van het schaatsen achter zich liet. Het fietsen is veel individueler.
Even terug naar het begin. Ik hoor van jou dat er bijna elk weekend wel een wedstrijd is. Hoe ga je daar als ouders mee om? Heb je een taakverdeling? Ga je altijd mee?
Ik persoonlijk vind het vervelend om altijd mee te gaan. Ik werk vier dagen in de week. Dat is te veel. Maar er gaat altijd iemand mee, dus Peter gaat dan.
Willen de kinderen graag dat er iemand meegaat?
Bij Jip hoeft dat langzamerhand niet meer. Die heeft een professionele ploeg om zich heen: trainer, coach, ploegmaatjes. Daar heb ik geen enkele taak meer, ga ik alleen mee om te kijken. Niet om te vragen of ze d’r bidon wel bij zich heeft.
Dat sluit aan bij een andere vraag: is er een soort taakverdeling tussen jou en een eventuele coach of trainer? Stel je gaat met Anna mee naar een wedstrijd. Ben je dan een morele steun?
Ja, dat wel. Maar ik ga niet zeggen: hoe pak je het aan, ga je snel van start – dat soort dingen, daar bemoei ik me totaal niet mee.
Maar als ze bijvoorbeeld slecht gereden heeft, komt ze dan bij jou om zich te laten oppeppen?
Nee, Anna doet dat nooit. Met dat soort dingen kan ze heel goed omgaan.
Het feit dat jullie bijna ieder weekend weg zijn – wat voor invloed heeft dat op het gezinsleven?
Enorm. Anna traint vier keer in de week. Jip traint ook heel veel, maar die heeft niet van die vaste tijden. Dus het is vaak de vraag: hoe laat komt iedereen thuis. Gelukkig heb je tegenwoordig van die telefoons, dus je weet waar iemand is en of je moet wachten. Anna kan bijna niet eten voor de training, maar je moet wel zorgen dat ze op tijd iets naar binnen krijgt tussen school en training. Dat is een heel gepuzzel. En die schema’s zijn in de zomer weer helemaal anders.
Pas je dat aan met je werk?
Ik begin heel vroeg, om half acht, zodat ik aan het eind van de dag wat meer tijd over heb.
En er is niemand anders met wie ze kunnen meerijden?
Nee, want in Haarlem, waar Anna traint, is er niemand die uit onze buurt komt.
Willen ze zelf ook graag dat je er bij bent?
Ze zijn redelijk onafhankelijk. Maar ik vind het zelf ook wel fijn. Want door dat strakke schema spreek je elkaar soms nauwelijks. En dan is zo’n ritje samen in de auto een rustmoment.
Heb je bij zo’n wedstrijdweekend ook een morele taak?
Ik vraag het: hoe is het gegaan, hoe voel je je? Maar vaak zie ik het al wel van een afstand, aan de manier van rijden. Als ik denk dat ze me nodig heeft, dan zoek ik haar op. Maar anders laat ik haar met rust. In het algemeen kunnen ze er redelijk goed mee omgaan, als het wat minder gaat.
Hebben ze dat geleerd, of hebben ze dat van zichzelf?
Dat hebben ze van zichzelf.
Welke van je dochters lijkt het meest op jou?
(na enige aarzeling) Anna.
En wat heeft die van jou?
Jip heeft bijvoorbeeld wat ik niet heb: een enorme competitiedrang. Anna had dat in het begin veel minder. Pas door vriendinnetjes heeft ze de smaak van wedstrijd rijden te pakken gekregen. En het ging goed, dus ze is het steeds leuker gaan vinden.
Andere vraag: wat leveren jullie als ouders in voor dit alles? Wat zet je er voor opzij?
Ik kan niet zeggen dat ik m’n sociale leven inlever, want je hebt een heel groot sociaal leven langs de baan. Maar een boel familie en vrienden zie ik minder dan ik eigenlijk zou willen, en ik moet echt m’n best doen om goed voor m’n moeder te zorgen. Het is wel zwaar, want je hebt een grote taak in het begeleiden van de kinderen.
Offer je je vakanties bijvoorbeeld op?
De vakanties? Ja zeker. Maar ik voel het niet als opofferen, want je krijgt er iets voor terug, namelijk het contact met je kind. Je maakt het samen mee. Andere kinderen gaan bijvoorbeeld uit in het weekend, of naar een feestje – dat gaat buiten de ouders om. Wij gaan samen naar Thialf. Daar zitten we met andere ouders in hetzelfde hotel. Dat is het sociale leven dat we er voor terug krijgen.
Is het financieel ook een rib uit je lijf?
O ja, absoluut. We hadden grote reizen kunnen maken. Nu passen we die aan aan het schema van de kinderen. Ik weet bijvoorbeeld nu al dat ik in de zomer een week naar Portugal ga, want dan heeft Anna daar een EK skeeleren. Maar nogmaals, als je vraagt: is dat een opoffering? Nee. Want ik heb er ook heel veel plezier aan. En vaak maken we combi’s: we huren bijvoorbeeld met andere ouders een huisje. Dat is heel gezellig.
Hoe gaat het verder? Wordt het bijvoorbeeld anders als Anna op een gegeven moment zelf kan rijden?
Dat zou over twee jaar kunnen, gesteld dat we dan een tweede auto hebben. Ik denk uiteindelijk wel dat het gaat veranderen, over een paar jaar, er van uitgaande dat ze dan nog steeds schaatst. Dat zie ik nu bij Jip ook – ze worden steeds zelfstandiger. Je verdwijnt als ouder dan toch steeds meer naar de achtergrond. Je bent nog wel een vangnet, maar niet meer de dagelijkse begeleider. Ze zoeken dan zelf de mensen om zich heen. Je moet op een gegeven moment afstand nemen, al zal het wel moeilijk zijn om het los te laten.
Jij lijkt me geen fanatieke moeder, die alleen maar wil dat haar kind wint.
Het is dubbel. Enerzijds vind ik schaatsen een mooie sport om te zien, los van prestaties. Maar anderzijds is het ook heel mooi om je kind te zien winnen. Dat is heel bijzonder. Dus nee, ik ben niet fanatiek. Maar toch vind ik het fijn om te zien als ze op dat podium staat. Waarom? Ik weet het niet.
Soms kan dat lastig zijn met andere ouders. We staan naast elkaar langs de baan, en onze kinderen zijn elkaars concurrent. Ik merk vaak dat mensen het daar moeilijk mee hebben. Op het moment dat mijn kind wint, verliest een ander kind. Soms hou ik me dan een beetje in. Of ik merk dat andere ouders een beetje raar tegen me doen. Zo van: jij hebt makkelijk praten, jouw kind wint altijd. Dan voel je de frictie. Dat bedoel ik niet vervelend naar andere ouders toe. Maar het bewijst hoe moeilijk het is voor ouders om daar mee om te gaan. Want je wil allemaal voor je eigen kind het beste.
Zou het anders zijn als Anna voortdurend in de middenmoot zat?
Dat is eigenlijk een iets fijnere positie, want dan kunnen ze proberen een plaatsje te stijgen. Iedereen streeft er naar de kampioen te verslaan – dat maakt een toppositie soms lastig. Als je kan jagen op een ander is dat soms een betere uitgangspositie.
Fantaseer je er wel eens over, dat Anna ooit bij een commerciële profploeg zit?
Nee, dat is bij haar nog niet aan de orde. Ze zit nog op de middelbare school.
Lukt dat trouwens, dat schoolwerk er naast?
Tot nu toe wel. Maar in de afgelopen weken had ze twee grote toernooien, tussendoor schoolonderzoeken en examens. Dat is niet helemaal gelukt.
Je ziet soms ook dat kinderen die aan sport doen het goed doen op school, omdat ze gedisciplineerd zijn, goed kunnen plannen.
Ja. Het helpt zeker om structuur te hebben, je tijd goed te besteden. Anna leert bijvoorbeeld vaak in de auto, op weg naar en van de trainingen.